De grote levensvragen dringen pas door als Letzter Abend is afgelopen. Hoe moet het nou verder met Clemens en Lisa? Hun situatie is wel net even anders dan die van andere filmstellen waarvan de relatie gedurende een dramatische boog op de proef wordt gesteld. Misschien moet deze recensie daarom ook met een waarschuwing beginnen. Een van de thema’s van de Duitse film Letzter Abend is namelijk zelfdoding. Je zou dat meteen een spoiler kunnen noemen. Maar deze film is niet bedoeld voor wie zelfdoding als suspensemoment nodig heeft.
Toch komt het wel als een verrassing, dat freelance muzikant Clemens er zo slecht aan toe is. Gedurende de film, die zich geheel afspeelt tijdens een afscheidsfeestje dat Clemens en zijn vriendin Lisa voor hun vrienden hebben georganiseerd, zijn er wel signalen. Het koppel gaat naar Berlijn verhuizen, waar Lisa een nieuwe baan heeft bij het universiteitsziekenhuis Charité, maar Clemens zet er niet zoveel vaart achter. Tussen de verhuisdozen zit hij een liedje voor haar te componeren, terwijl zij steeds gestrester raakt dat alles niet op tijd geregeld is. Dat deze relatie geen lang leven meer is beschoren zie je snel. De pandemie is alleen maar een snelkookpan.
Letzter Abend werd met een microbudget in één week op één locatie gedraaid tijdens de pandemische zomer van 2020 door een groep acteurs van theatergezelschap Schauspiel Hannover. De film ging vorig jaar in première op het filmfestival van Locarno, waar hij werd onderscheiden met de First Look-prijs en kwam zo in de Tiger-competitie van het Filmfestival Rotterdam terecht. Acteur en debuterend regisseur Lukas Nathrath (1990) en hoofdrolspeler Jakob Doppelbauer (1995) schreven het scenario na uitgebreide improvisaties met het acteursgezelschap. Dat is een methode die school heeft gemaakt dankzij de Amerikaanse onafhankelijke filmmaker John Cassavetes, die haar voor het eerst toepaste in zijn debuutfilm Shadows (1959). In Nederland was hij bijvoorbeeld van invloed op regisseur Mijke de Jong, bekend van films als Tussenstand (2007), Layla M. (2016) en God Only Knows (2019).
Samen met een beweeglijke camera en zichtbare montage levert dat iets documentairs op. Iets acuuts en urgents. Iedereen is in het moment. En jij als toeschouwer bent erbij. Geen wonder dat er in elke generatie filmmakers altijd een paar talenten zijn die deze werkwijze herontdekken. Het is een involverende manier om de hectiek van de verloren generatie van de millennials vast te leggen. Waarbij Nathrath slim genoeg was om het bij die filmstijl te laten en niet nog allerlei hippigs met de mobiele telefoon (die wel een rol speelt in de plot) te willen doen.
Niet iedereen is op drift. Lisa, haar broer, en haar studiegenoot Jan hebben het allemaal goed op orde. Clemens en zijn vrienden, en de aanwaaiende gasten die Clemens te elfder ure uitnodigt zijn meer zoekende. Voor hen heeft het leven geen inhaalstrook paraat. Dat leidt uiteindelijk tot een klassieke dinertafelscène die als het kleine broertje van die uit Thomas Vinterbergs Festen (1998) de geschiedenis ingaat: niets en niemand wordt gespaard. Maar misschien zullen we ons Letzter Abend echt herinneren om de intensiteit waarmee het kwetsbare gevoel van verloren zijn voor even in filmbeelden is vastgelegd. Voordat alles vervliegt. Dat is dan toch weer van alle tijden.
Praten over zelfdoding kan bij de landelijke hulplijn 113 Zelfmoordpreventie. Telefoon 0800-0113 of www.113.nl.
Het EK voetbal, afgelopen zomer in Duitsland. Met zijn vaste cameraman is Joep Schreuder in Leipzig. Ze brengen een bezoek aan het stadion van Lokomotive, de club die voor de val van de Muur ooit een Europacup-finale speelde tegen Ajax. Het stadion is hartverscheurend vervallen. Overal onkruid en ongedierte. Kapotte stoeltjes, scheefstaande lichtmasten.
In het bezoek aan dat stadion, zegt Schreuder twee maanden later, had „een gloedvolle reportage” gezeten. Over de vergankelijkheid van sportief succes: Lokomotive speelt tegenwoordig in de vierde Duitse voetbaldivisie. Over de tastbare onvrede in het voormalige Oost-Duitsland. En over de macht van het geld: een paar kilometer verderop werd diezelfde avond gevoetbald tussen Oostenrijk en Turkije, in het glimmende stadion van Bundesliga-club RB Leipzig – eigendom van energiedrankgigant Red Bull.
Alleen: het verslag kwam er niet. Schreuders werkgever NOS Sport maakte „andere keuzes”, zegt hij twee maanden later. „In de vier weken dat ik in Duitsland was, heb ik geen enkele reportage gemaakt.” Hij mocht een korte stand-up doen vanuit het stadion en interviews in de catacomben na afloop – dat was het. Het enige beeld van buiten het stadion dat die avond de uitzending haalde, was een filmpje van een zoenend stel – de een in het shirt van Oostenrijk, de andere in Turkije-outfit. „Dat had mijn cameraman Steven gemaakt met zijn iPhone.”
Zijn ervaringen in Leipzig, zegt Schreuder, zijn illustratief voor hoe de NOS te werk ging tijdens het EK – en überhaupt de sportverslaggeving: vooral vanuit de studio, met analisten en BN’ers en zangers die een liedje doen. De verslaggeving, het werk ter plekke, „staat ernstig onder druk”. In plaats van op pad te gaan en met mensen te praten, zitten zijn collega’s in praatprogramma’s en podcasts meningen te verkondigen. „De tafelgast regeert.”
Het gevolg is volgens Schreuder een „schijnwereld” op televisie, waarin steeds meer óver en steeds minder mét sporters gepraat wordt. „Ik kom voetbaltrainers tegen die zich suf lachen om columns waarin journalisten dingen schrijven die totaal niet stroken met wat er gebeurt op het trainingscomplex of in de kleedkamer.”
Naar buiten gaan
Zelf gelooft Joep Schreuder (57) heilig in de afkorting ‘TP’: ter plekke. Al meer dan twintig jaar reist hij voor de NOS onvermoeibaar door binnen- en buitenland om voetballers en coaches te interviewen en verslag te doen van wat hij ziet. Bij sommige kijkers wekt hij irritatie – door zijn manier van praten of omdat hij zelf te vaak in beeld zou komen. Hij is regelmatig het mikpunt van persiflages of spot van columnisten. Marcel van Roosmalen noemde hem ooit „een Brabantse gehaktbal die wartaal uitslaat”.
Toch is een interview of reportage van Schreuder nooit saai en áltijd anders – en zijn grote netwerk en eigenzinnige aanpak hebben gedenkwaardige televisie opgeleverd. Schreuder op de motor achter de spelersbus van landskampioen FC Twente. Schreuder onder stadionsproeiers van ADO Den Haag. Schreuder met de Marokkaans-Nederlandse voetbalbroers Sofyan en Nordin Amrabat, nadat de eerste met het Marokkaanse elftal de halve finale van het WK heeft bereikt.
Zijn ervaringen uit twintig jaar voetbalverslaggeverij heeft hij nu voor de tweede keer bijeengebracht in een boek, Een verloren wedstrijd kun je niet meer winnen, waarin hij aanstekelijk – en soms een tikje pedant – vertelt over zijn ontmoetingen met voetbalgrootheden als Pep Guardiola en José Mourinho, maar ook over zijn ervaringen als tiener bij het vegen van de lokale tennisbaan en zijn eerste stappen in de tv-journalistiek. De lezer krijgt een blik achter de schermen van de sportjournalistiek, die hem dierbaar is, maar waar hij ook nogal wat op aan te merken heeft.
We spreken elkaar in een café op het Mediapark in Hilversum -– een plek waar Schreuder naar eigen zeggen niet vaak komt. Over het werkklimaat bij NOS Sport, dat begin dit jaar onder vuur kwam te liggen na onthullingen in de Volkskrant over pesten en macho-gedrag, wil hij weinig kwijt – al blijkt uit zijn boeken dat hij bepaald geen fan is van mastodonten als Mart Smeets, die de redactie decennialang domineerden. De nieuwe hoofdredactie „is bezig met processen”, het is er „vriendelijker” en „er wordt veel meer in de ogen van elkaar gekeken”.
Liever houdt Schreuder een pleidooi voor „naar buiten gaan”. Dat zouden veel méér mensen hier in Hilversum moeten doen, vindt hij. Hij wijst uit het raam, waar omroepmedewerkers zich naar hun werkplek spoeden. „Het zijn allemaal toppers hier, van de schmink tot cameramensen en redacteuren. Maar het is een in zichzelf gekeerde wereld. Je hebt hier een Mart Smeetspad en een Tineke de Nooijplantsoen. En dat is dus geen grap, hè? Ik kom een beetje op voor de mensen in Ermelo en Goes, die met heel andere dingen bezig zijn.”
Je schrijft dat journalisten steeds meer óver en steeds minder mét voetballers en trainers spreken. Wat is daar de consequentie van?
„Dat ze niets meer zeggen. Laatst was er een columnist die [bondscoach] Ronald Koeman ‘een laffe man’ noemde. Daar krijgt Koeman vervolgens weer allemaal vragen over. Hoe denk je dat hij daarop reageert?”
De klacht die je vaak hoort is: clubs houden de deur dicht en áls je met een speler spreekt, is hij helemaal suf gemediatraind.
„Dat klopt, maar de uitdaging is om het tóch te proberen. Je moet er wel wat voor doen. Recepties bezoeken, naar wedstrijden van het tweede team gaan, eindeloos wachten op parkeerplaatsen. Je kunt gewoon langs bij PSV om koffie te drinken met de trainer, maar ik zie daar bijna nooit iemand. Je moet waarachtige belangstelling tonen. Veel journalisten willen zelf op tv komen, praten als analist.”
Jij kaart dit al twintig jaar aan bij je chefs. Luisteren ze dan niet naar je?
„Klaarblijkelijk niet, nee. Maar hoeft ook niet, hè?”
Er zijn ook mensen die jou ijdel vinden, omdat je altijd in beeld bent bij je reportages en in interviews.
„Dat vind ik de grootste kletskoek die er is. Ik ben juist het tegenovergestelde van ijdel, want ik zit bewust níét aan talkshowtafels en in podcasts. Weet je hoe vaak ik ‘nee’ heb gezegd? Expeditie Robinson, De Slimste Mens…”
IJdelheid is meer dan in een talkshow zitten, toch? Ik lees een zin voor uit je boek, in een hoofdstuk over de EK-finale in Berlijn: ‘Ik gaf Zlatan een hand, sprak kort met Seedorf en knikte naar Wenger.’ Dat komt op mij over als: ik ken alle grote jongens en zij kennen mij.
„Echt?” In eerste instantie wil Schreuder „niet reageren” op dit voorbeeld, want „tegen beeldvorming valt toch niet op te knokken”. Later in het gesprek komt hij er toch op terug. „Het was half negen, de EK-finale stond op het punt van beginnen. Ik kon op dat moment Clarence Seedorf interviewen, in de catacomben, want we kennen elkaar. Ik had contact met Hilversum, maar die zeiden: we zitten al vol in de show. Dát is de context van die zin.”
Ik proef toch een vorm van miskenning bij je. Zo van: ik werk me uit de naad en waarom zien ze maar niet dat dat veel waardevollere journalistiek is dan dat eindeloze geklets?
„Is dat miskenning? Je mag toch ergens voor staan? Ik mag toch opkomen voor de reportage, voor mijn cameramensen? Maar goed, blijkbaar doe ik het dan slecht met mijn eigen pr. Mijn kracht is misschien ook wel mijn makke: ik sta aan de zijlijn, ik observeer. Het is de consequentie van mijn opvattingen. Dat vind ik wel een worsteling. Moet ik dan toch in talkshows gaan zitten, iets wat ik principieel niet wil, om het beeld van mij te corrigeren? Ik ben toch gewoon Joep?”
Blijkbaar haal je zoveel plezier uit je werk dat je nog steeds op pad gaat.
„Het is ook je battle. Ik vind de verliezer ook altijd leuker dan de winnaar. Hier op het Mediapark lopen heel veel winnaars rond, vind ik. Ik ben altijd een beetje voor de underdog.”
Schreuder begint over een beroemde Champions League-wedstrijd van vijf jaar geleden: Real Madrid-Ajax 1-4. In zijn boek beschrijft hij hoe de helft van de Nederlandse verslaggevers bij de 1-3 en 1-4 juicht en schreeuwt. Zijn cameraman en hij tikken elkaar aan: ze schamen zich voor het gedrag van hun collega’s.
Hij snapt „dat het leuk is voor journalisten als Ajax het grote Real Madrid verslaat in hun eigen stadion”, zegt Schreuder. „Het heeft bijna iets aandoenlijks, alsof de journalist ook wint als Ajax wint. Maar er zit dan volgens mij toch iets niet goed. Dan ben je te veel liefhebber en te weinig verslaggever. Ik sta altijd meer op afstand. Ik zeg ook bewust nooit ‘Johan Cruyff Arena’ maar gewoon: Amsterdam Arena. Als je de naam Johan Cruyff uitspreekt, dan hoor je erbij.”
„Daarom ben ik ook een beetje teleurgesteld als jij denkt dat ik ijdel ben. Het instrument media is zó fucking belangrijk. Maar wie zitten er aan de knoppen? Het is erg opportunistisch allemaal. Kijkcijfers, clicks.”
Pink Floyd
Hij is „altijd een beetje anders” geweest, zegt Schreuder. Opgegroeid in Breda, de stad waar hij nog altijd woont, als derde van vier broers. Zijn vader was directeur van de kinderbescherming, zijn moeder lerares aardrijkskunde. Een „heel fijn en gewoon” gezin. „Beetje nederig ook, niet dat assertieve van boven de rivieren.”
Zijn broers gingen alle drie naar de universiteit, Joep moest naar de buurtmavo. Dat heeft wel voor „een soort bewijsdrang” gezorgd, zegt hij. Hij was „een beetje een moeilijke puber”. In zijn eerste boek vertelt hij hoe hij als keeper bij amateurclub Baronie de bal expres in eigen doel gooide, uit woede op zijn eigen verdediging, om daarna van het veld af te lopen. „Mijn vader heeft later eens tegen iemand gezegd: ik dacht dat Joep het er altijd om deed, maar nu ben ik erachter dat hij gewoon een beetje anders is. Ik hield ook van Pink Floyd, terwijl mijn broer naar de top-40 luisterde. Werd-ie gek van. Soms reis ik gewoon even naar Barcelona en terug. Kan ik meteen een slof sigaretten kopen.”
Je zou toen je jong was ooit gezegd hebben: ‘Ik wil later beroemd worden.’
„Echt waar? Nou, daar herinner ik me niets van. Als dat al zo zou zijn, dan is dat niet op een bewuste manier gebeurd. Ik ga nooit naar barbecues, woon niet in Amsterdam, kom niet bij netwerkorganisaties. Ik ben ook niet beroemd, ik ben bekend.”
De eerste tien jaar van zijn werkzame leven was Schreuder leraar op een school voor kinderen met gedragsproblemen. Via een baantje bij de gesneefde tv-zender Sport7 en een eigen voetbaltalkshow op de lokale tv-zender belandde hij begin van deze eeuw bij Studio Sport. „Een beetje bij toeval. Ik heb ook geen enkele journalistieke opleiding gehad.”
Heeft die voorgeschiedenis jou…
„Ik denk dat ik nu al ‘ja’ zeg.”
…ook tot een betere journalist gemaakt?
„Het lijkt me niet makkelijk om je staande te houden in de mediawereld als je 25 of 30 bent, zonder je identiteit te verliezen. Dat is makkelijker als je wat later instroomt en anders kijkt. Het heeft me sowieso geholpen bij het interviewen. Een beetje menselijkheid en empathie.”
Na de rookpauze is er één ding waar Joep Schreuder heel graag over wil vertellen: het ‘flash-interview’ met spelers en trainers, direct na afloop van belangrijke voetbalduels. Omdat volgens hem „slecht begrepen” wordt hoe die gesprekjes tot stand komen – en wat er allemaal bij komt kijken.
Het is moeilijk voor te stellen, zegt Schreuder, wat een heksenketel het is in de catacomben van een voetbalstadion na een wedstrijd op het EK of WK. Als verslaggever heb je een plekje in de ‘interviewstraat’ waar de spelers langs worden gebracht door functionarissen. Dicht bij de kleedkamer (gunstig) of juist verder weg (ongunstig) – afhankelijk van hoeveel de NOS aan rechten heeft betaald aan de UEFA of FIFA. Iedereen is moe, de emoties vliegen in het rond en het moet snel, snel, snel. Bovendien moet je de camera – en de microfoon – delen met drie journalisten uit andere landen, die allemaal hun eigen agenda hebben.
Pierre van Hooijdonk zei: het was net Jiskefet, met dat Spaans
Op dat moment, zegt Schreuder, komt het aan op handigheid, overtuigingskracht en af en toe pure bluf. „Het is allemaal ritselen en flirten. Na afloop van de EK-finale tussen Spanje en Engeland [2-1] mochten we interviews op het veld doen. Ik deed alsof ik heel belangrijk was, dus kreeg ik de microfoon van de geluidsman. Ineens stond de Spaanse spits Morata voor m’n neus. En daarna meteen de Spaanse bondscoach. In het Spaans, wat ik redelijk spreek, maar ook niet fantastisch.”
Zijn optreden leidde tot hilariteit in de studio, zeker toen hij in het interview met Morata half overschakelde op het Engels. Hij werd „bijna uitgelachen” door de tafelgasten, zegt Schreuder – een bewijs voor hoe slecht de ‘flash’ begrepen wordt. „Er heerste een melig sfeertje, Pierre van Hooijdonk zei: het was net Jiskefet, met dat Spaans. Maar ik had die twee dus als eerste, vóór de Spaanse televisie.”
Eigenlijk ben je een soort sjacheraar.
„Als het lukt, is het leuk. Soms is het ook niet leuk, bijvoorbeeld als je gesprek niet wordt uitgezonden. Het is in ieder geval lastiger werken dan voor columnisten die op hun zolderkamertje mooie stukjes schrijven, naar aanleiding van wat ze op tv zien.”
Ga je dit werk nog tien jaar doen?
„Het lijkt me leuk om binnenkort meer jonge collega’s te gaan coachen. Dan zal ik tegen ze zeggen: ga vooral naar buiten! Voorlopig blijf ik nog wel mijn ding doen, maar deze rol zal op den duur wel stoppen.”
Zie je het als je verantwoordelijkheid om te zorgen dat ze bij NOS Sport blijven doen wat jij doet?
„Ik zou het graag zien, al heb ik er twijfels bij. Ik zie niemand meer op de parkeerplek staan of op de koffie bij PSV. Maar ik blijf hoop houden dat er nieuwe sjacheraars komen.”
Storm Boris trakteerde Centraal Europa op de ergste overstromingen in twee decennia. Aan de berichtgeving af te lezen bleef Nederland daar kalm onder en dat terwijl het hier niet de vraag is of het water zal komen, maar alleen wanneer. Ter afleiding was het circus weer in de stad: de Algemene Politieke Beschouwingen. Iedereen: populisten, politiek en pers, kon het hebben over migrantenstromen en niet over die van saai water.
Ter opening vertelde Wilders over hoe hij twintig jaar geleden door politie uit zijn huis werd gehaald, daar nooit meer terugkwam en sindsdien onder zware beveiliging leeft. Wat twintig jaar zwaar beveiligd leven met een mens kan doen, weet ik niet, maar het lijkt me niet dat het je geschikt maakt voor leidinggevende functies. Elk contact met de werkelijkheid is verloren. Blind van woede richt je je pijlen alleen nog op degene die jou in deze situatie klem heeft. Andere problemen zie je niet. Logisch dat Wilders zijn toorn op imams, fatwa’s en de islam richt. In onheilsprofetieën roept hij dat Nederland zal islamiseren, maar wat zijn grootste vijand is, is niet noodzakelijkerwijs het grootste gevaar voor Nederland. Ieder weldenkend mens die vertrouwt op de overtuigingskracht van de westerse cultuur mag verwachten dat moslimkinderen in Nederland eerder vroeg dan laat de koran in de hoek flikkeren en willige over-consumenten worden met influencer-accounts over make-up, Ajax en andere verworvenheden van onze beschaving. Klimaat noemde Wilders alleen in de context van ‘klimaatgekkigheid’ waaraan hij had moeten toegegeven, al kan het ook zijn dat hij zei: ‘Ik ben knettergek. Help me.’ Hij bleef maar opsommen hoeveel zetels hij had. Ook de woordcombinatie ‘het strengste asielbeleid ooit’ bleef hij als een tic herhalen.
Over overstromingen of klimaatverandering wilde het bij de Algemene Beschouwingen maar niet gaan. Politiek Nederland ging mee in Wilders’ wanen. Woorden als crisis, noodtoestand en maatregelen vielen wel, maar dan refereerden ze aan asielzoekers en migranten. Niet aan overstromingen, zeker niet aan klimaatverandering. Storm Boris bewoog intussen naar Zuid-Europa. Nederland ontsprong de dans. Geluksvogels die we zijn. Nu kunnen onze politici, knettergek of bij zinnen, voorlopig migranten als ons grootste probleem blijven opdienen. Op klimaatpraat zit niemand te wachten en migranten zijn tenminste politiek lucratief. Dat manipuleerbare kiezers daarin trappen is begrijpelijk, dat oppositiepartijen erin meegaan is jammer, maar redacties mogen zich intussen wel met de serieuze zaken bezig gaan houden. Zelfs als het water hier is, zal Wilders’ verhaal niet veranderen. Ook het gebrek aan noodplannen zal de schuld zijn van migranten, helemaal van de moslims onder hen. Als zij niet zo’n winstgevend onderwerp waren geweest, had iedereen de ogen op de bal gehouden en hoefden we nu niet te zwemmen, zo zal hij ons laten weten vanuit zijn safehouse.
Je moet ervan houden natuurlijk, maar voor sommige nerds is de publicatie van de langjarige reeksen van het Centraal Planbureau een klein hoogtepunt. En zeker nu. Het kabinet-Schoof staat aan het begin van een termijn van – in principe – vier jaar. En hoewel in de Miljoenennota 2025 die dinsdag werd gepresenteerd al veel verwachtingen staan voor de periode 2025-2028, zijn de langjarige reeksen van het CPB de échte snoepwinkel, vol details. Hoewel vrijwel alle andere stukken al sinds vrijdag bekend waren, werden de reeksen pas op Prinsjesmiddag zelf daaraan toegevoegd. En ze stelden niet teleur.
Om uit te vinden wat het karakter is van een kabinet, kan het goed zijn naar een belangrijk cijfer te kijken: de overheidsuitgaven als percentage van het bruto binnenlands product (bbp). Dit geeft een indicatie van de ‘omvang’ van de overheid in de economie.
De geschiedenis van de relatieve overheidsuitgaven (dus ten opzichte van het bbp) is tegelijk een politieke geschiedenis. De jaren tachtig begonnen met een topzware staat, die eerst door de kabinetten-Lubbers werd afgeslankt en vervolgens door de paarse kabinetten in de jaren negentig verder op dieet werd gezet. Pas tijdens de financiële crisis van 2009 nam de rol van de overheid weer toe, door grootscheepse economische steun en nationalisaties van wankelende banken en verzekeraars.
Daarna is de erfenis van vier kabinetten-Rutte goed te zien. Hoewel de coronacrisis tijdelijk roet in het eten gooide, is de invloed van veertien jaar liberaal getint beleid goed terug te zien in de overheidsuitgaven. Die daalden tot wat vóór de financiële crisis gebruikelijk was geworden. Maar, verrassend, onder het kabinet-Schoof geven de langjarige reeksen van het CPB nu aan dat de rol van de staat de eerstvolgende vier jaar weer groeit: van 43,3 procent in 2023 naar 45,5 procent in 2028. En dat is dan, financiële crisis en de pandemie daargelaten, het hoogste percentage sinds 1998.
Hier is het allemaal te zien:
Is het erg, een grotere rol voor de staat? Dat is een kwestie van voorkeur en traditie. Hoe groot is de staat, hoeveel kost hij aan consumptie, investeringen en ambtenaren? Hoeveel geld wordt rondgepompt tussen belasting- en premieheffing (in) en sociale zekerheid (uit)? Hoeveel geld is er voor defensie? En ga zo maar door.
Tussen landen bestaan dan ook flinke verschillen. Er zijn er met een ‘etatistische’ traditie, zoals Frankrijk. Dat land zit doorgaans ergens rond de 55 procent aan overheidsuitgaven van het bbp – en staat vaak bovenaan de lijst. Maar ook veel andere Europese landen zitten aan de hoge kant. Het zogenoemde Rijnlandse model van een gemengde economie (staat en markt) voert hier de boventoon.
Daar tegenover staat de Angelsaksische traditie, met een relatief kleine rol van de staat in de economie. Daar horen, uiteraard, de Verenigde Staten bij, maar ook het Verenigd Koninkrijk en gemenebestlanden als Australië, Nieuw-Zeeland en Canada.
Nederland zit een beetje tussen deze scholen in. Zoals wel vaker: ons land was altijd wat meer Atlantisch georiënteerd dan de rest van het continent, trok in het verleden in Europa vaak op met het Verenigd Koninkrijk, waarbij het accent eerder lag op grotere handelsvrijheid binnen de EU dan per se op verdieping van het Europese project.
Dat onder het kabinet-Schoof nu de rol van de overheid weer wat meer naar het Rijnlandse model opschuift, is misschien geen bewuste keuze, maar het resultaat van het beleid dat het kabinet-Schoof voornemens is. Vooral het scherp aan de wind varen met de begroting, waarbij de tekorten langs de bovengrens van 3 procent van het bbp scheren – en in 2026 eroverheen – maakt extra hoge bestedingen mogelijk, die op hun beurt weer het aandeel van de overheid in het bbp opschroeven. En dat houdt weer in dat, als de begroting toch wat meer uit de hand mocht lopen, de rol van de overheid in de economie nog wat verder oploopt. Hoewel, meer uitgaven kunnen ook leiden tot een wat hoger bbp, hetgeen het effect weer neutraliseert.
Tot slot: hebben landen met een grotere rol voor de staat ook een hogere staatsschuld? Dat is zeker geen gegeven. Begrotingsdiscipline hangt er in ieder geval niet mee samen. De Verenigde Staten, met hun relatief kleine staat, stevenen af op begrotingstekorten van rond de 7 procent tot aan de horizon. Maar in het grootstatelijke Frankrijk maakte de nieuwe premier Barnier vorige week nog bekend rekening te houden met een begrotingstekort van liefst 5,6 procent – vér boven de Europese norm van 3 procent.
Voor staatsschulden geldt dat er geen enkele samenhang is met de omvang van de overheidsuitgaven. Italië: grote overheid, enorme staatsschuld. De VS: kleine overheid, met een staatsschuld die nu ver boven het Europese gemiddelde ligt.
Hieronder zie je hoe de twee grootheden niets met elkaar te maken. Zoals gezegd: de rol van de staat is vooral een kwestie van cultuur. En Nederland verschuift van de Atlantische sfeer naar die van het continent.